Ali-Ben Horsting over titelrol Oom Wanja

Ali-Ben Horsting speelt de titelrol in de voorstelling Oom Wanja van het Noord Nederlands Toneel, onder regie van Liliane Brakema. Vijf jaar geleden speelde hij bij Toneelschuur Producties in hetzelfde stuk, toen in de rol van dokter Astrov, de huisarts van de familie.
“Het was eigenlijk heel grappig. Liliane vroeg me in eerste instantie om auditie te doen voor de rol van Astrov. Ze wist niet dat ik hem al een keer had gespeeld. Ze zag gewoon Astrov in me; blijkbaar ben ik Astrov.”
Maar het werd dus Wanja.
“Het leek me eerst wel spannend om nog een keer Astrov te spelen, in een andere situatie, met een andere regisseur en omringd door andere acteurs. Maar toen ik het stuk ging lezen ter voorbereiding op de auditie, dacht ik ineens: nee, eigenlijk wil ik Wanja spelen. Omdat er iets in die rol zit wat ik persoonlijk interessanter vind. Wanja is een antiheld, een antiprotagonist. Wat er misgaat in zijn leven speelt zich niet af in het stuk, maar daarvoor. Het is al gebeurd. Hij voelt al heel lang dat de dingen niet kloppen, maar nu pas wordt hij ermee geconfronteerd: hij heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn leven genomen, hij heeft geen keuzes gemaakt, het is te laat, het heeft allemaal geen zin meer. En vervolgens neemt hij nog steeds geen verantwoordelijkheid en geeft anderen de schuld. Ik herken dat; het heeft bij mij best lang geduurd voordat ik me realiseerde dat ik zelf verantwoordelijk ben voor wat er gebeurd is in mijn leven, dat ik daar zelf de hand in heb. Gelukkig kwam die realisatie bij mij eerder dan bij Wanja.”
“Toen ik het stuk ging lezen ter voorbereiding op de auditie, dacht ik ineens: nee, eigenlijk wil ik Wanja spelen.”
Is het een moeilijkere rol dan Astrov?
“Astrov is dankbaarder om te spelen, bij hem gebeurt veel meer, hij is veelzijdiger, er zijn meer contrasten. Wanja is eigenlijk geen echte hoofdpersoon; hij is niet sympathiek, in het beste geval heb je medelijden met hem. En hij doet niks. Hij zeurt alleen maar. En het is heel onaantrekkelijk om de hele tijd te moeten luisteren naar iemand die aan het zeuren is. Hij heeft ook nog eens geen humor. Hij is niet grappig. Maar dat leek me een leuke noot om te kraken, dus heb ik gezegd dat ik ook graag auditie wilde doen voor de rol van Wanja. Ik dacht ook nog even dat het makkelijker zou zijn om een nieuwe rol eigen te maken dan om dezelfde nogmaals te spelen. Want wat neem je mee en wat laat je los? Uiteindelijk maakte dat weinig uit: ik had als Astrov natuurlijk steeds náást Wanja gestaan (destijds bij Toneelschuur Producties gespeeld door Jeroen de Man, red.) en van dichtbij meegemaakt hoe je het kunt doen. Ik kwam er trouwens al vrij snel achter dat het helemaal geen zin had om gebruik te maken van die eerdere ervaring, omdat deze voorstelling totaal anders is.”
Wat is het verschil?
“Ten eerste is dit een voorstelling in de grote zaal. Dat is een andere manier van maken. Je bent meer met beeld en compositie bezig. Er zijn andere zichtlijnen, de acteurs staan op een podium, niet op de vlakke vloer, waar je kwetsbaarder bent en veel meer in de energie van het publiek ervaart. Een ander verschil is dat we in deze voorstelling meer in het hier en nu spelen. Minder lamlendig reflecterend op de situatie, zoals dat vaak een gegeven is bij Tsjechov; alles is immers verloren. We hebben net een andere attitude op de vloer; de dingen gebeuren in het moment, de personages verrassen elkaar en daardoor is er iets meer ruimte voor hoop. Dat is een bewuste keuze van de regisseur: het klopt wat Tsjechov zegt, alles is verloren – we hebben de aarde eigenlijk al verpest – maar dat betekent niet dat het leven niet zinvol is. We moet blijven zoeken naar zingeving en doorgaan, tegen de klippen op. Daarom maken we ook nu deze voorstelling, in coronatijd. We gaan niet zeggen: het heeft allemaal geen zin. We spelen gewoon. Daarin zit het leven.”
“We hebben net een andere attitude op de vloer; de dingen gebeuren in het moment, de personages verrassen elkaar en daardoor is er iets meer ruimte voor hoop.”
Waarom zijn de stukken van Tsjechov zo tijdloos?
“Wat maakt een klassieker een klassieker? Waarom overleven sommige stukken de tijd? Tsjechov schrijft heel natuurlijk, in gewone taal. Dat maakt het heel toegankelijk, maar als je langer kijkt dan zie je dat het ongelofelijk knap gecomponeerd is, elk woord staat op de goede plek, elke punt, elke komma betekent iets. Daarnaast heeft hij heel goed het leven geobserveerd. Hij was arts en schrijver, woonde zowel in de stad als op het platteland en heeft heel goed het menselijk gedrag begrepen; wat er tussen mensen gebeurt. Iemand heeft bijvoorbeeld een probleem en probeert dat te communiceren, maar is intussen niet in staat om te horen wat de ander zegt, die ook een probleem heeft en dat probeert te communiceren en ook geen ruimte heeft om de ander te horen. Ze doen hun best om elkaar te verstaan, maar omdat ze allebei een eigen agenda hebben in de scène, lukt het niet. We hebben allemaal een onzichtbare binnenwereld. Iedereen heeft zijn eigen verlangens en eigen motieven in een situatie. Het ingewikkelde van communiceren, dat is blijkbaar universeel en van alle tijden. Wat dit stuk vooral nu actueel maakt is dat Tsjechov ons direct aanspreekt. Op een bepaald moment zegt Astrov: Wat zullen de mensen over honderd jaar van ons denken? Die mensen zijn wij, hij stelt hier die vraag aan ons. Hij zegt ook: We hebben het contact met de natuur verloren. Tsjechov had destijds natuurlijk nog geen idee van onze huidige klimaatproblematiek, maar wat hij schreef is een feit; we ervaren onvoldoende verbinding met de aarde om haar te beschermen.”
“Wat dit stuk vooral nu actueel maakt is dat Tsjechov ons direct aanspreekt. Op een bepaald moment zegt Astrov: Wat zullen de mensen over honderd jaar van ons denken? Die mensen zijn wij, hij stelt hier die vraag aan ons.”
Is het denkbaar dat je hierna nog een keer in Oom Wanja speelt?
“Ja, hoor, waarom niet. Dat zou grappig zijn. Nee, geen idee natuurlijk. Eerst maar eens deze voorstelling. We hebben nu nog drie repetitieweken, er gaat waarschijnlijk nog een heleboel gebeuren. Voor Liliane gaat theatermaken heel erg over zoeken, niet over de uitkomst. Natuurlijk wil ze een mooie voorstelling maken, maar als het goed is ziet het eruit als een groep mensen die ergens naar op zoek is, dat is mooi om je mee te identificeren als toeschouwer. Toen we laatst aan het zoeken waren naar hoe ik iets moest spelen, zei ze: ‘Misschien vraag ik wel iets wat niet kan.’ Ik vroeg: ‘Bedoel je dat je denkt dat ik het niet kan, of dat je iets wil wat niet mogelijk is?’ Dat laatste. ‘O ja, zei ik. ‘Dan is het een goede opdracht, want dan weet ik dus zeker dat het me niet lukt.’ Niet zoeken naar de uitkomst, maar pogingen blijven doen. Theater als: steeds maar weer opnieuw proberen.”